Het ontstaan van de winterwandeling

zoals ik het heb van horen-zeggen

Gerhard Oomes en broer Piet Oomes De winterwandeling, zo vertelde Papa (Gerhard) Oomes, was er al lang, Al van voor de tweede wereldoorlog. In de jaren dertig. Toen was Papa nog ongetrouwd en hij woonde nog steeds thuis bij zijn ouders. In 1935 was hij dertig jaar geworden. Op tweede kerstdag. Hij, de jongste zoon uit een gezin met vijf kinderen, moest de schoenenzaak in de Nieuwstraat over nemen, ofschoon hij veel liever zanger en toneelspeler was geworden. Zijn oudste broer Andries was toen al tot priester gewijd, zijn zus Anne was "om de hoek" getrouwd met de ijzerwaren-handelaar Gerard Ruepert. Zijn zusje Mieke was na de tweede wereldoorlog, nog jong, aan een hartkwaal overleden. En de literarische broer Piet woonde in het westen van het land.

Papa was dus op tweede kerstdag jarig, op Sint Stephanus, martelaar. Hij heette met zijn volle naam dan ook Gerhardus Stephanus. En hij vroeg op tweede kerstdag zijn broers en zussen te eten. Zij hadden allemaal een dag van te voren met hun eigen families (of huishoudster) al een lekker kerstdiner "opgegeten" en hadden nu tijd, om op 26 december in hun geboortestreek te reizen en nog eens een lekkere maaltijd te verorberen. Annes man Gerard en zijn familie Schartman hadden toen al de traditie, dat men de dag na de feestdagen de vele ponden vet er weer af liep, de zware maag moest weer licht worden. En zo stapte men door de Twentse dreven. De organisatie daarvan lag in de hand van Herman Schartman, die dat samen deed met Gerard Ruepert. De familie Oomes sloot zich aan en na verloop van tijd heeft mijn vader, samen met Mies Ooms-Ruepert de leiding en de organisatie overgenomen.

Zonder tweede kerstdag - Papa's verjaardag – geen winterwandeling. Ik moet gewoon nog een beetje vertellen over de tweede kerstdag.

Cecilia Oomes met Froukje Quaak Als ik heel erg diep in mijn verleden terug kijk, misschien in de jaren vijftig, speelden wij op Papas verjaardag 's morgens op het "brede stuk" stoep voor ons huis, wachtend op de gasten, die uit het westen van het land aan zouden komen. Oom Piet in begeleiding van de mooie tante Titia (Sophia Loren was er niks tegen, vonden wij). En Heeroom Andries kwam later in begeleiding van zuster..??.., die een enorme boezem had, die respectloos „het snoeptafeltje“ werd genoemd. Anne en Gerard Ruepert waren er natuurlijk al lang, na de hoogmis, waar Papa in mee gezongen had. Daar zaten de broers dan genietend naast elkaar, breed onderuit gezakt, sigaren rokend. De broer voerde het hoogste woord, onze voorkamer was vol blauwe rook, de koffie stond op tafel, een gebakje er bij. Grootvader Clemens Oomes moet ooit eens hebben gezegd, als hij genoeg had van de koffie en een fikse borrel hem beter leek: "Doe nou doe zwarte kat (koffiepot) maar van tafel", waarop het borrelen begon. Tegen een uur of één verliet het gezelschap ons huis en reed naar het huis van de Rueperts boven de ijzerwarenhandel ("tant'anne-het-hoge-druk-panne"), al waar iets werd gegeten en daarna een middagslaap werd gehouden. Wij kinderen waren daar natuurlijk nooit bij – wij bleven thuis – speelde binnen of buiten, meestal was André (zoon van tante Annie en oom Gerard) er ook bij. Onze ouders stonden dan tegen vier of vijf uur in de keuken, ik vond het altijd pràchtig, de grote tafel te dekken voor de gasten 's avonds. Mooi, damasten tafellakens, gesteven servetten, het feestelijke servies, de geslepen glazen van kasteel Twickel (ze waren ooit eens te koop gewezen!). Zestien mensen. Wij kinderen moesten in de serre zitten, apart en tòch erbij. Pas later mochten wij ook aan de "grote tafel".

Goed. Hierover zou ik nog uren lang kunnen schrijven. Het eten:hors d'oeuvre, haas, de speeches, het toetje, het korte slaapje met de servetten over de ogen, die koffie daarna, het lekkere wijntje achteraf en dan het afzakkertje. Het werd avond en nacht. De volgende dag.

Tegen elf uur kwam de hele familie, "mèt de leden en donateurs" zoals wij jongeren zeiden, samen in onze voorkamer, dronk koffie, zette de kamer weer in blauwe rook, at een meegnomen boterham en tegen twaalf uur reed het konvooi naar de plek van vertrek, ergens in het Twentse land. Men liep, wandelde, kletste, vertelde, "kuierde". Af en toe, op een bospad, aan een splitsing bleven de voor-òp-lopers staan wachtend op de achterhoede. Op de langzamere oudjes, op de jonge ouders met hun kinderen. Dan deed de "boezemfles" de ronde. Iedereen (nou, ja, de kinderen niet!) ouwe klare of jonge klare of iets anders... Tegen vier uur begon het te schemeren, hoogste tijd om in de herberg aan te komen. Daar dampte in de keuken de aardappelen en de boerenkool. Maar eerst moest er nog geborreld, gepimpeld worden. Boerenjongens. Rozijnen op brandewijn. Daar kun je zo heerlijk bij gaan zitten, met het lepeltjes uit het kleine glaasje één voor één de rozijnen er uit pikken, een biertje drinken en vertellen over het wel en wee van het afgelopen jaar. Als je daar tijdens de wandeling nog niet mee klaar gekomen was.

En dan kwam eindelijk de "moos-met-woss". In de loop van de tijden ontstond er het "Moos-met-woss-lied", en als dat iemand aanhief, duurde het niet meer lang, of wij zaten aan lange tafels en smikkelden.

Wij waren kinderen. Toen. De neefjes en nichtjes waren allemaal iets ouder, daar Papa de jongste in zijn familie was. De ooms en tantes waren gezette heren en dames, en altijd vrolijk. De neefjes en nichtjes werden ouder. En ouders! En het aantal winterwandelaars steeg en steeg. Ik meen me te herinneren, dat we ooit eens ongeveer tachtig mensen waren. Vrienden liepen mee, kennissen. Verloofden, vrienden, jonge vrouwen in verwachting. Ik zelf ben ook eens met een dikke buik (daar zat Anneke in) meegelopen. Iemand liefs kwam met een auto ophalen. Voor het eerst voelde ik me er ècht bij horen, groot, volwassen. De familie nam notitie van mij. Ik was al getrouwd en we woonde al in Duitsland. Later liepen onze kinderen mee, afgelopen jaar had ik mijn kleinkinderen meegenomen. De ooms en tantes wandelden al lang in het Nirwana, wij zijn zelf de ooms en tantes geworden.

As time goes by......

Marian Oomes-Breuning 6.12 2008